Naar een rookverbod in de auto?:Een uitbreiding van het huidige rookverbod in de auto ter bescherming van minderjarigen

Autor: Klein, M.A.W.
Jazyk: Dutch; Flemish
Rok vydání: 2021
Předmět:
Popis: In deze scriptie wordt een antwoord gegeven op volgende centrale vraag: In hoeverre is een rookverbod in de auto bij minderjarigen in strijd met artikel 8 EVRM? Tabaksrook bevat fijnstof (μg/m3). Uit onderzoek blijkt dat bij de minst schadelijke variant in de auto (ramen open en airconditioning maximaal aan) de waarden hier dubbel zo hoog (60 μg/m3) liggen als de waarde die nog niet schadelijk is voor een volwassene (25 μg/m3). De fijnstofwaarden die in de auto zijn gemeten waren gelijk of zelfs hoger dan de waarden die in de horecagelegenheden zijn gemeten voordat daar een rookverbod werd ingesteld. Meeroken in de auto door minderjarigen is nog schadelijk voor hun gezondheid dan voor volwassenen, omdat zij nog in de groei zijn.Nederland kent ter bescherming van minderjarigen tegen tabaksrook diverse wet- en regelgeving. Deze regelgeving vloeit voort uit het WHO- Kaderverdrag. Dit verdrag stelt minimumvereisten zoals rookverboden in het openbaar, maar kent geen rookverbod in de auto bij minderjarigen. Het WHO-Kaderverdrag stelt dat het aan de lidstaten is om verdergaande regels, zoals dit rookverbod, door te voeren in hun nationale regels als daarvoor wetenschappelijk bewijs bestaat. Waar het niet mogelijk is om deze regels door te voeren, zal de lidstaat campagnes moeten realiseren t.a.v. tabaksontmoediging. De wetgever vindt het rookverbod in de auto een te verregaande inperking van de privésfeer en legt de verantwoordelijkheid bij de ouders. De inzet van de campagne ‘Rookvrij opgroeien’ wordt als voldoende intensief gezien om dit te bewerkstelligen. De vraag is of deze campagnes nog wel voldoende werken. 99% van de ouders weten dat tabaksrook schade aan minderjarigen oplevert, desondanks worden minderjarigen nog steeds het meeste geconfronteerd met tabaksrook in de privésfeer. Daarmee waarborgen ouders niet voldoende de belangen van hun kinderen. De volledige verantwoordelijkheid bij ouders neerleggen en bij te sturen door middel van campagnes lijkt te zwaar. De overheid heeft een grotere plicht waarin het expliciet rekening met de kwetsbaarheid van ouder houdt (die door verslaving, sluikreclame etc. beïnvloed wordt) en het belang van het kind. Het kind is immers al kwetsbaar van zichzelf en moet preventief beschermd worden tegen tabaksrook en ongezonde keuzes van ouders.Daarnaast moet de wetgever op basis van de (inter)nationale verplichtingen het recht op gezondheid waarborgen. Het is een open norm die een zo hoog mogelijk graad van gezondheid beoogd, maar dit recht is niet afdwingbaar. De afdwingbare verantwoordelijkheid van de overheid op grond van tabaksontmoediging lijkt op te houden bij het invoeren van minimumvereisten uit het WHO-Kaderverdrag. De vraag is echter of de overheid niet de verplichting heeft om verdergaande maatregelen te treffen. Op grond van het IVESCR en het IVRK moet het namelijk minderjarigen (als kwetsbare groep) expliciet beschermen en een zo goed mogelijke start en ontwikkeling bieden op het gebied van gezondheid. Tevens vloeit hieruit voort dat de wetgever een verplichting heeft om gezonde leefomgevingen te creëren. De Nederlandse wetgever schermt met het feit dat het rookverbod een te verre inperking is van de persoonlijke levenssfeer. Daarom is het rookverbod in de auto bij minderjarigen getoetst aan artikel 8 EVRM. Dit artikel waarborgt immers de persoonlijke levenssfeer van het individu. Hiermee wordt bekeken of de stelling van de wetgever wel juist is.Belangrijk om vast te stellen is of het recht om te roken onder artikel 8 lid 1 EVRM kan worden geschaard. Dat is zo. Een ieder heeft immers recht om schade aan zichzelf toe te brengen (door bijvoorbeeld roken). Verder wordt het beperken van roken in openbare ruimten gezien als een inperking van het recht uit artikel 8 lid 1 EVRM. Een inperking van roken in een privéauto is dat dan al helemaal. Vervolgens moet worden getoetst aan de voorwaarden uit artikel 8 lid 2 EVRM.De eerste voorwaarde is die van ‘bij wet voorzien’. Dit rookverbod kan het beste worden vastgelegd in de Tabaks- en rookwarenwet. Daarmee ligt het in een wet in formele zin vast, wat moet bij een zware inperking van de persoonlijke levenssfeer. Verder geldt het rookverbod voor minderjarigen tot 18 jaar. Daarmee wordt aangesloten bij de leeftijd inzake de tabaksverkoop. Handhaving vindt plaats door politie (rijdende auto’s) en boa’s (stilstaande auto’s). Dit is controleerbaar doordat vrij gemakkelijk kan worden gezien of een volwassene rookt in de auto en de leeftijd van minderjarigen kan worden gecheckt door controle van het identificatiebewijs. Zo is het verbod duidelijk en voorspelbaar voor de burger en controleerbaar voor de handhaving. Aan deze voorwaarde is dus voldaan.De tweede voorwaarde is die van het legitieme doel. De volksgezondheid en meer specifiek de gezondheid van minderjarigen is hier als doel gesteld. Minderjarigen zijn immers kwetsbaarder voor tabaksrook en roken in de auto is zeer schadelijk. De wetgever moet daarnaast een zo hoog mogelijke graad van gezondheid realiseren. Met het rookverbod is aan deze voorwaarde ook voldaan.De derde voorwaarde is of de beperking noodzakelijk is in een democratische samenleving. Ten eerste is het goed om te noemen dat er een grote maatschappelijke behoefte (91%) bestaat voor de invoering van dit rookverbod. Ten tweede is het effect van de maatregel belangrijk. Hoewel deze wetgeving vrij nieuw is en het vaak in andere landen wordt opgevat als symboolwetgeving, heeft deze wel degelijk effect. In sommige landen zelf tot 12% De huidige maatregel (de campagne) alleen lijkt dan ook zijn langste tijd gehad te hebben. Met name omdat ouders roken in de privésfeer terwijl zij op de hoogte zijn van het feit dat dit slechte gevolgen heeft voor minderjarigen. Een harde maatregel als een rookverbod lijkt hier een beter effect te gaan hebben omdat dit een krachtig signaal afgeeft, mits er gehandhaafd wordt. Handhaving is belangrijk omdat anders symboolwetgeving averechts werkt.Tot slot is onderzocht of de inperking van het recht om te roken niet te vergaand is. De vrije keuze om te roken wordt hier beïnvloed door verslaving, sluikreclame van de tabaksindustrie en het feit dat een bewuste keuze meer energie kost. Maar ook weegt mee dat ouders niet direct de effecten van hun rookgedrag op minderjarigen zien. De vraag is dan ook of de ouders wel een vrije keuze hebben. Immers ieder wel denkende ouder zal zijn minderjarige niet doelbewust in tabaksrook laten opgroeien, zodat deze schade oploopt. Een rookverbod in de auto lijkt dan ook een krachtig signaal die het voor ouders makkelijker maakt om een bewustere en eerlijkere keuze te maken. Hiermee wordt voldoende tegengewicht geboden aan de beïnvloeding van de tabaksindustrie.Daarbij komend wordt de roker niet het recht op roken geheel afgepakt. Hij kan immers in de open lucht blijvend roken. Dit is minder schadelijk voor minderjarigen, omdat de rook niet blijft hangen zoals in de auto. Al met al betekent dit dat een rookverbod in de auto wel degelijk een welkome aanvulling is op het huidige pakket maatregelen. Al blijft het de vraag of de wetgever symboolwetgeving voldoende vindt om deze inperking toe te staan. Strijd met de persoonlijke levenssfeer lijkt er in ieder geval niet, zoals de wetgever steeds aangeeft. In het belang van het kind moet deze immers preventief worden beschermd tegen tabaksrook, zodat deze zo gezond mogelijk kan opgroeien. Daarin heeft de overheid een sturende rol en moet het rekening houden met de kwetsbaarheden van ouders en de invloeden vanuit de tabaksindustrie.
Databáze: OpenAIRE