Popis: |
Er is een kloof in kennis over het effect van flipped methoden op de drie basisbehoeftes van Nederlandse universiteitsstudenten in relatie tot de in-class activiteiten van flipped Problem Based Learning en flipped Inquiry Based Learning (Abeysekera & Dawson, 2015). Deze drie basisbehoeftes zijn beschreven in de Zelfdeterminatietheorie (ZDT) van Deci en Ryan (2008). De doelstelling van dit onderzoek is na te gaan hoe studenten in het Nederlandse HO over de in-class activiteiten van flipped Problem Based Learning (PBL) en van flipped Inquiry Based Learning (IBL) denken in relatie tot de drie psychologische behoeftes. Het is de bedoeling om hiermee de kloof in wetenschappelijke kennis en theorie te reduceren en het Flipped-cursus-design inzichtelijker te maken. De eerste onderzoeksvraag van dit onderzoek is: Wat zijn de motiverende factoren voor studenten tijdens een flipped cursus? In het eerste deel van dit Mixed Methods-onderzoek is met een Group Concept Mapping (GCM) onderzocht welke factoren Flipped Classroom motiverend maken voor Nederlandse universiteitsstudenten. Er zijn 59 (Brainstormen) en 27 (Sorteren/Prioriteren) deelnemers. Deze participanten zijn studenten onderwijswetenschappen aan de Open Universiteit (OU) en aan de Universiteit Utrecht (UU). De GCM is uitgevoerd op het platform www.conceptsystemsglobal.com om de eerste onderzoeksvraag te beantwoorden. Deelnemers vulden na de demografische vragen een onvolledige zin, de focus prompt met stellingen aan. De focus prompt luidt: ‘Tijdens een flipped cursus word ik gemotiveerd door…’. Hoe belangrijk en motiverend de stellingen zijn, is op twee vijfpuntsschalen gemeten. De tweede onderzoeksvraag luidt: Welke van de twee flipped methoden PBL en IBL heeft de grootste positieve invloed op de drie basisbehoeften van universiteitsstudenten? In het tweede deel is met een survey gemeten hoe de studenten denken dat de drie basispsychologische behoeftes bij de flipped PBL- en IBL-lesscenario’s bevredigd worden. Er begonnen 141 mensen aan de survey van wie 82 de survey volledig invulden: 58 vrouw (71%), 24 mannen (29%). De respondenten zijn gemiddeld 39 jaar oud (SD = 15.6, min. = 19, max. = 74). Bij de survey is het instrument Activity-Feeling States Scale van Reeve en Sickenius (1994) gebruikt om de behoeftes te meten. Daarnaast zijn de huidige prestaties met een cijfer tussen 1-10 aangegeven door de student. Eerst is de GCM gerealiseerd waarna een literatuuronderzoek is gedaan om de lesscenario’s van de vragenlijst te ontwerpen. Als laatste is de survey verricht om vijf hypothesen te kunnen testen. De GCM-analyse resulteert in een zes-clusterindeling: Zelfstandigheid, Cursusopbouw, Kenmerken van de inhoud, Kenmerken van de contacttijd, Samenwerking en Docenten. Uit de survey-analyse blijkt dat studenten in PBL meer autonomie (d = .28, CI [0.12, 0.96]), competentie (d = .59, CI [0.39, 1.09]) en verbondenheid (d = .63, CI [0.54, 1.18]) veronderstellen dan in IBL. Verder is er geen significante relatie tussen de huidige prestatie en de drie driebasisbehoeftes van de ZDT. De conclusie is dat de resultaten de belangrijke factoren bij FC-cursussen weergeven en daarnaast de basis duiden om deze te plannen, verbeteren en evalueren. Er worden beperkingen aangegeven en aanbevelingen gedaan voor verder onderzoek. |