Popis: |
Samenvatting Verdroging is een van de belangrijkste oorzaken van de kwalitatieve achteruitgang van natuurgebieden in Nederland. Hoewel de verdroging al tientallen jaren aan de gang was heeft het nog tot 1989 geduurd eer het milieuvraagstuk verdroging en de nadelige effecten op levensgemeenschappen onderwerp van beleid werd. Een natuurgebied is verdroogd als de grondwaterstand onvoldoende hoog is en/of de kwel onvoldoende sterk om de karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden in dat gebied te kunnen beschermen. Een natuurgebied wordt ook als verdroogd aangemerkt als gebiedsvreemd water wordt ingelaten om een te lage grondwaterstand te compenseren. Oorzaken van verdroging zijn met name de ontwatering ten behoeve van de landbouw, de grondwaterwinning voor de industrie en drinkwater-voorziening en de beregening van landbouw-gewassen in droge zomers. Doelstelling van de rijksoverheid is een reductie van het verdroogde areaal van 25% in het jaar 2000 en 40% in het jaar 2010 ten opzichte van het referentiejaar heeft geen concrete doel- en taakstelllingen gekoppeld aan de gewenste hydrologische situaties en aan de natuurdoeltypen die op provinciaal niveau moeten worden gehaald. De doelstellingen van het rijk zijn dus niet toetsbaar. De provincies kregen een coördinerende en sturende rol in de uitvoering van maatregelen tegen verdroging van natuurgebieden. Ook in de provincie Drenthe vormt verdroging een van de belangrijkste bedreigingen voor de grondwaterafhankelijke flora en fauna. In het Waterhuishoudingsplan is in 1993 de basis gelegd voor het anti-verdrogingsbeleid van de provincie Drenthe. Functies werden aan grondgebruik en aan gewenste grond- watersituaties gekoppeld. Deze grondwatersituaties zijn richtinggevend voor het peilbeheer van het oppervlaktewater. Daarnaast zijn de verdroogde natuurgebieden in kaart gebracht en knelpunten voor de aanpak verdroging geformuleerd. Vervolgens is in 1998 het Plan van aanpak verdroging opgesteld, gevolgd door een Convenant uitvoering verdrogingsbestrijding die door 21 verschillende partijen is ondertekend. Voor de provincie is het van belang om inzicht te hebben in de effecten van de maatregelen tegen verdroging. Daarvoor is een adequaat monitoringssysteem nodig. De Wetenschapswinkel Biologie van de Rijksuniver-siteit Groningen is gevraagd om te onderzoeken of en op welke wijze er in de praktijk wordt gemonitord. Als onderzoeksgebied is gekozen voor het ROM/WCL-project Drentsche Aa/Elperstroom. Hoewel beleidsmatig steeds meer aandacht aan monitoring wordt besteed, kan worden geconcludeerd dat dit zijn uitwerking (nog) niet heeft gehad op de uitvoerende instanties. Een goede omschrijving van het begrip monitoren wordt node gemist, evenals een eenduidig monitorings-systeem. Het gestructureerd monitoren van de effecten van uitgevoerde maatregelen om verdroging van natuurgebieden te voorkomen of te herstellen, gebeurt weinig of helemaal niet in de projecten van het ROM/WCL-gebied Drentsche Aa/Elperstroom. Het blijkt dat bij slechts 5 van de 15 projecten hydrologische metingen worden uitgevoerd, bijgehouden en gerap-porteerd. Van de 8 OBN projecten worden slechts 3 gemonitord. Geconcludeerd kan worden dat er wel maatregelen worden genomen, maar dat dit geen vervolg krijgt omdat het geld op is. Vegetatiekarteringen vinden in het algemeen eens in de tien jaar plaats en zijn niet specifiek gericht op de verdro-gingsproblematiek. Voorafgaand aan het monitoren is het formuleren van concrete en toetsbare doelstellingen zeer belangrijk, deze ontbreken voor het ROM/WCL-project. Hoewel er wel naar de hydrologische situatie wordt gekeken, wordt in evaluaties niet opgenomen in hoeverre de speciale maatregelen tegen verdroging succesvol zijn geweest. De enige evaluatie waarbij verdroging specifiek aan de orde komt is in de tussentijdse ROM/WCL evaluatie uit 1998. De conclusies zijn echter zeer algemeen en gebaseerd op schattingen van de gemiddelde peilverhoging van het oppervlaktewater. De verdroging van natuurgebieden is juist gebaseerd op de grondwaterstanden. Het is echter ook nog niet mogelijk om de effecten van de uitgevoerde maatregelen te meten omdat het herstel van natuurgebieden jaren kan duren, minstens 5 tot 7 jaren. Geconcludeerd wordt dat er onduidelijkheid heerst over de taakverdeling bij het moni-toren van de effecten van maatregelen tegen verdroging. In de projectgebieden hebben meerdere instanties een taak op het gebied van de waterhuishouding en natuurbeheer. Bij terreinbeheerder en waterschap is niemand specifiek belast met de monitoring van de uitgevoerde maatregelen. De provincie heeft als taak de verdrogingskaart tweejaarlijks te actualiseren. Met de huidige monitoring is het echter (nog) niet mogelijk om een duidelijk beeld te krijgen van de effectiviteit van het gevoerde beleid. Aanbevolen wordt om bij subsidieaanvragen een concreet plan voor het monitoren op te nemen. In de begroting moet daarvoor een bepaald geldbedrag worden gereserveerd. Als voorbeeld kan alsnog het ROM/WCL-project worden genomen. |