Popis: |
Om de veiligheid van stoffen voor het milieu te beoordelen is informatie nodig over de mate waarin stoffen giftig zijn. Deze informatie wordt gedeeltelijk via dierproeven verkregen, zoals in vissen. Om zo min mogelijk dierproeven in te hoeven zetten, wordt gezocht naar alternatieven. In dat verband heeft het RIVM in kaart gebracht welke internationale activiteiten zijn ondernomen om het proefdiergebruik te verminderen voor studies naar de acute giftigheid van chemische stoffen voor vissen. Op dit moment vinden de meeste activiteiten hiervoor plaats bij de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) die zorgt voor uniforme testrichtlijnen en bij ECHA (Europees Agentschap voor Chemische Stoffen) in het kader van de Europese stoffenwetgeving REACH. Bij de acute giftigheidstesten voor vissen wordt gezocht bij welke concentratie 50 procent van de vissen sterft (zogeheten LC50-methode). Deze testen zijn in principe verboden, omdat de dieren veel ongerief ondervinden. Ze worden alleen met ontheffing ingezet als er geen alternatieve methoden mogelijk zijn. Een van de alternatieven is om visembryo's voor deze test te gebruiken; een methode die is geaccepteerd door de OESO en onder bepaalde condities voor REACH mag worden gebruikt. Visembryo's worden tot vijf dagen na bevruchting niet als proefdier aangemerkt, omdat ze dan nog niet zelfstandig kunnen eten en geen pijn en ongerief kunnen ervaren. Implementatie van deze test in de wettelijke richtlijnen kan het proefdiergebruik verminderen. Het is niet mogelijk dierproeven hiermee volledig te vervangen, doordat het gebruik van vissenembryo's niet voor alle (klassen van) chemische stoffen geschikt is. De OESO schrijft nu nog meerdere concentraties voor in de test met volwassen vissen. Het aantal proefdieren kan ook worden verminderd door de huidige test uit te voeren met één concentratie van de stof. Hiervoor wordt bij de OESO momenteel een strategie ontwikkeld. |