Inventarisatie aspecten rondom opruimen microplastics na maritieme incidenten

Autor: Foekema, Edwin, Kühn, Susanne, Elschot, Kelly, van Puijenbroek, Marinka
Rok vydání: 2021
Předmět:
DOI: 10.18174/558084
Popis: The project Samenwerking Kustverontreiniging na Maritieme Incidenten (Cooperation Coastal Pollution after Maritime Incidents) explores how Rijkswaterstaat can better assist municipalities in cleaning up pollution that washes up on the coast after maritime incidents. In this context, an inventory has been made of methods that can be used to clean up the coastline from microplastics (particularly industrial pellets) that have ended up in the sea as a result of an incident. Broadly speaking, there are three methods used to remove microplastics, namely raking, shovelling or vacuuming, after which a sieve may or may not be used to separate materials. Shovelling or raking are suitable methods for removing plastics from soft sediments without vegetation, such as beaches and possibly tidal flats. On hard substrates, and on moist sand, the 'hoover' is an effective way to collect microplastics reasonably selectively, especially as long as the pellets are still on top of the sand. If the sand is dry, a combination with a sieving system is needed to separate the microplastics from the sand that is also collected. Vacuum cleaning can also be applied to overgrown areas, but as the overgrowth becomes denser, the efficiency with which microplastics are collected decreases. For the vacuum method to work effectively, it is also important to avoid vacuuming coarse (plant) material, as this can quickly clog the vacuum hose. All methods can be used on a small scale, manually, or on a large scale, motorised. Vacuum cleaning seems to be the most suitable method for cleaning up washed-up microplastics from the various substrates. There are a few companies that offer vacuum cleaning systems for the removal of microplastics on the market. These may or may not be equipped with systems that separate the waste, although separating microplastics and plant remains within a size fraction is not possible at present. It is inevitable that organisms will be damaged or removed during clean-up operations. However, if this takes place in a limited area, quick recovery from the surrounding terrain is possible, provided that the structure of the subsurface has not been changed by the clean-up operations. Therefore, vacuuming is preferable to excavating and mowing. To minimise the area that needs to be cleaned up, a fast response after an incident is important, as the plastic can then be cleared while still concentrated in the flood mark. Ideally, an affected beach should be closed to the public so that plastics do not end up deeper in the sand through foot traffic or vehicles. For salt marshes, it is important to act quickly if the plastics are still low on the marshes where the vegetation is less dense. Densely vegetated salt marshes (and silty tidal flats) are difficult to clean without substantial impact on the local system. Ideally, contamination of these areas is prevented by collecting the plastics from the water at an early stage, for example by using oil screens. If microplastics do end up in these areas, 'doing nothing' seems to be the best option, as the impact of the presence of plastic pellets on the ecosystem seems small. However, without specific research, this remains an assumption. It is possible that the ecological effects of pellets are too subtle to be observed under field conditions, but from an ethical and aesthetic point of view, lost waste should always be cleaned up as much as possible. For the further development of knowledge on how best to react after an incident with microplastics, the exchange of knowledge and experience in this field should be promoted within the Netherlands and possibly Europe. If various prototypes of clean-up systems can be tested in this context, a better picture of their actual effectiveness can be obtained. This cooperation may also provide the market perspective that can encourage commercial parties to invest in improving the clean-up methods. Het project Samenwerking Kustverontreiniging na Maritieme Incidenten verkent hoe Rijkswaterstaat gemeenten beter kan assisteren bij het opruimen van de verontreiniging die na maritieme incidenten op de kust aanspoelt. In dit kader is een inventarisatie uitgevoerd van methoden die (kunnen) worden ingezet om aangespoelde microplastics (met name industriële pellets) die door een incident in zee terecht zijn gekomen, langs de kustlijn op te ruimen. Op hoofdlijnen zijn er drie methoden die gebruikt worden om microplastics te verwijderen te weten opharken, opscheppen of opzuigen, waarna al dan niet een zeef wordt gebruikt om materialen te scheiden. Opscheppen of opharken zijn geschikte methoden om plastics te ruimen van zachte bodems zonder begroeiing, zoals stranden en eventueel getijdeplaten. Op harde ondergronden, en op vochtig zand is de ‘stofzuiger’ een effectieve manier om redelijk selectief microplastics te verzamelen. Vooral als de pellets nog bovenop het zand liggen. Als het zand droog is, zal er ook veel zand worden opgezogen en is een combinatie met een zeefsysteem nodig om het zand af te scheiden. Stofzuigen kan ook worden toegepast op begroeid terrein, maar naarmate de begroeiing dichter wordt, neemt de efficiëntie waarmee microplastics worden verzameld af. Voor een effectieve werking van de stofzuigmethode is het verder belangrijk dat wordt vermeden dat grof (plantaardig) materiaal wordt opgezogen omdat dit de opzuigslang snel kan verstoppen. Alle methoden zijn kleinschalig, handmatig in te zetten of grootschalig, gemotoriseerd. Stofzuigen lijkt de meest geschikte methode om aangespoelde microplastics op te ruimen van de verschillende ondergronden. Er zijn enkele firma’s die opzuigsystemen, gericht op de verwijdering van microplastics, op de markt aanbieden. Deze zijn al dan niet voorzien van systemen die het afval kunnen scheiden, maar het scheiden van microplastics en plantenresten binnen een groottefractie is op dit moment nog niet mogelijk. Het is onvermijdelijk dat er bij de opruimacties organismen worden beschadigd of verwijderd. Wanneer dit echter in een beperkt gebied plaatsvindt dan is snel herstel vanuit omliggend terrein mogelijk, mits de structuur van de ondergrond niet door de opruimacties is veranderd. Stofzuigen heeft daardoor de voorkeur boven afgraven en maaien. Om het gebied dat opgeruimd moet worden tot het minimum te beperken is een snelle respons na een incident belangrijk, omdat het plastic dan geruimd kan worden terwijl het nog geconcentreerd in het vloedmerk ligt. Idealiter wordt een getroffen strand afgesloten voor publiek zodat de plastics niet door betreding of voertuigen dieper in het zand terecht komen. Voor kwelders is snel handelen belangrijk als de plastics zich nog laag op de kwelder bevinden waar de begroeiing minder dicht is. Dicht begroeide kwelders (en slibbige getijdenplaten) zijn moeilijk schoon te maken zonder substantiële impact op het lokale systeem. Idealiter wordt verontreiniging van deze gebieden voorkomen door de plastics vroegtijdig op het water op te vangen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van oliekerende schermen. Als er toch microplastics in deze gebieden terecht komen, lijkt ‘niets doen’ de beste optie, omdat de impact van de aanwezigheid van plastic pellets op het ecosysteem gering lijkt. Zonder gericht onderzoek blijft dit echter een aanname. Mogelijk zijn ecologische effecten van pellets te subtiel om onder veldcondities waar te nemen, maar alleen al vanuit ethisch en esthetisch oogpunt zal verloren afval altijd zoveel mogelijk opgeruimd moeten worden. Voor het verder ontwikkelen van kennis hoe het best te reageren na een incident met microplastics zou uitwisselen van kennis en ervaring op dit gebied binnen Nederland en eventueel Europa moeten worden bevorderd. Wanneer in dit kader verschillende prototypen van opruimsystemen kunnen worden getest kan een beter beeld van de werkelijke effectiviteit worden verkregen. Door deze samenwerking kan wellicht ook het marktperspectief worden geboden dat commerciële partijen kan aanzetten tot investeren in verbetering van de opruimmethoden.
Databáze: OpenAIRE