Archeologisch onderzoek De Scheg Midden Amstelveen, gemeente Amstelveen

Autor: Ouwerkerk, L.P.
Přispěvatelé: Ouwerkerk, L.P., MSc L.P. Ouwerkerk (Sweco BV)
Jazyk: Dutch; Flemish
Rok vydání: 2022
Předmět:
DOI: 10.17026/dans-zrc-mjrn
Popis: In opdracht van BPD Ontwikkeling BV heeft Sweco Nederland B.V. een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd naar een locatie ten behoeve van het project de Scheg Midden, gemeente Amstelveen (zie bijlage 1). De aanleiding voor dit onderzoek zijn de sloop van de bestaande bebouwing zoals schuren, bedrijfsgebouwen en kassen, en de bouw van ca. 300 tot 400 woningen op een terrein ten zuiden van de J.C. van Hattemweg, ten oosten van de Noorddammerweg en ten westen van het spoor. De oppervlakte van het plangebied is ca. 17.94 ha. Hiervoor dient een bestemmingsplan te worden opgesteld. Volgens het bestemmingsplan Paraplubestemmingsplan Archeologie en Cultuurhistorie 2018 geldt binnen het plangebied een dubbelbestemming Waarde – Archeologie 5. Hiervoor geld dat bij verstoringen aan de bodem van meer dan 1 hectare en dieper dan 30 cm archeologisch onderzoek nodig is. De voorgenomen ingrepen overschrijdt deze waarde. Het plangebied maakt deel uit van het Hollands veengebied. De diepere bodem is grotendeels in het Weichselien (114.300 tot 9.700 BP) gevormd. In deze periode heerste een toendraklimaat met een permanent bevroren bodem. Door de wind werden in deze periode grote pakketten zand afgezet. Tijdens natte zomers kwam ook veenvorming voor. In het Laat-Pleistoceen en Mesolithicum is er op het zand bewoning mogelijk geweest. Deze pakketten van zand en veen worden tot de Formatie van Boxtel gerekend. Deze laag ligt in het plangebied echter op ca. 10 tot 12 meter onder NAP (ca. 5 tot 7 m – mv). In het Holoceen (vanaf 10.000 BP) werd het gebied warmer en natter, en is rond 5000 BP op het zand een laag veen gevormd (Formatie van Nieuwkoop, Basisveen Laag). Vanaf deze periode nam de invloed van de zee in het gebied toe. Tot ca. 2100 v. Chr. (4050 BP). Had de zee een grote invloed in het gebied, en bestond het landschap uit wadden en kwelders. Nabij Bergen was toentertijd een zeegat aanwezig, waardoor de zee vrij spel had in de regio. Hierdoor werd het gebied bedekt met kleiige en zandige mariene afzettingen van wel 5 tot 7 meter dik (Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Wormer). Na het sluiten van het zeegat bij Bergen verzoette de ondergrond, en begon rond 2.200 v.Chr. (4150 BP) de ontwikkeling van veen (Hollandveen Laagpakket). Het veen waterde af op het Almere, de voorganger van het huidige IJsselmeer. In West-Nederland is het hoogveen afgegraven, aan het oppervlak komt nu laagveen (Nieuwkoop Formatie, Hollandveen Laagpakket) of oude zeeklei voor (Naaldwijk Formatie, Wormer Laagpakket). In de Late Middeleeuwen is het veen grotendeels afgegraven voor de winning van turf. Door het verdwijnen en inklinken van het veen ontstonden grote meren, die in de 19e eeuw voor een groot deel zijn drooggemalen. Op het pleistocene dekzand, wat op -12 tot -10 m NAP ligt, heeft mogelijk bewoning plaatsgevonden in het Laat Paleolithicum en Mesolithicum totdat het gebied in de loop van het Neolithicum en in de Bronstijd vernatte en overgroeid raakte met veen (Formatie van Nieuwkoop, Basisveen Laag). Voor deze periode is een middelhoge verwachting gezien het zand afgedekt is met veen en deze laag waarschijnlijk nog intact is. Resten kunnen bestaan uit sporen van haarden en spreidingen van vondsten van bewerkt en/of verbrand vuursteen, en afvalresten van de bewerking van vuur- en natuursteen. Afhankelijk van de conserverende condities kunnen vondsten van organisch materiaal aangetroffen worden (leer, hout, touw, bot, en been). Dit dekzand ligt ter plaatse van het plangebied op minimaal 6 meter diepte en zal naar verwachting niet worden bereikt door de voorgenomen ingrepen. In de hier opvolgende periode tijdens de vorming van het veen, en vervolgens gedurende de invloed van de zee waarbij zand en klei is afgezet (Laag van Wormer) is het gebied te nat geweest voor bewoning. Wel is er een kans op de aanwezigheid van een kreek met kreekoever waar mogelijk bewoning uit het Neolithicum op heeft plaatsgevonden. Inbraken van de zee kunnen eventuele fasen in het afzettingsmilieu waarin het gebied voor de mens te gebruiken was, hebben verstoord en deels opgeruimd. Mogelijke resten die aangetroffen kunnen worden bestaan uit sporen van landgebruik en -inrichting terwijl op een eventuele kreekoever bewoning kan hebben plaatsgevonden. Op de AHN lijkt een dergelijke kreek(oever) aanwezig te zijn deels binnen het oostelijke deel van het plangebied. Daarom is de archeologische verwachting op archeologische resten uit het Neolithicum hoog in het oostelijke deel van het plangebied. Vervolgens is veen gevormd (Hollandveen Laagpakket). Dit veen is vervolgens afgegraven waardoor uiteindelijk een meer is gevormd binnen het plangebied. Eventuele archeologische resten uit de periode vanaf de vorming van het veen tot en met de drooglegging van het meer worden daarom niet verwacht (ca. Neolithicum tot en met Nieuwe tijd). Uit recent proefsleuven onderzoek aan de oostzijde van het plangebied is echter gebleken dat er een laag opgeslibde oeverwal aanwezig was, met hierop in het zuidelijk deel van het plangebied een sterk geërodeerde en zwak ontwikkelde vegetatiehorizont. Deze bleek ook deels verspoeld vanwege de aanwezigheid van jongere verspoelde afzettingen. Deels is de top van de oeverwal verstoord door ontginningen die in het gebied hebben plaatsgevonden. Op basis van de aangetroffen bodemopbouw is het gebied in het verleden niet of weinig geschikt geweest voor bewoning. Er zijn tijdens het onderzoek dan ook geen sporen of vondsten aangetroffen. Het plangebied is vrijgegeven van verder archeologisch onderzoek. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek adviseert Sweco Nederland op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek dat is uitgevoerd door Antea op het naastgelegen plangebied het plangebied vrij te geven van archeologisch onderzoek. Er is gebleken dat het plangebied niet geschikt is voor bewoning. Daarom worden in het plangebied geen archeologische waarden verwacht. Dit onderzoek is voorgelegd aan het bevoegd gezag en deze is akkoord gegaan met de vrijgave van het plangebied. Algemeen In zijn algemeenheid blijft gelden dat indien bij de uitvoering van de werkzaamheden in vrijgegeven gebieden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht is.
Databáze: OpenAIRE