Přispěvatelé: |
Otto, J.M., Vliet, J. van der, Bedner, A.W, Fasseur, C., Leiden University |
Popis: |
In haar proefschrift ‘De rechtspositie der Chinezen in Nederlands-Indië 1848-1942’, subtitel wetgevingsbeleid tussen beginsel en belang, beschrijft en analyseert Patricia Tjiook-Liem de ontwikkelingen in die rechtspositie en het wetgevingsbeleid van de koloniale en rijkswetgever ten aanzien van deze bevolkingsgroep. Het juridisch dualisme in Nederlands-Indië, zoals dat verankerd was in het Regeringsreglement (de grondwet) van Nederlands-Indië en waarvoor ras en geloof als criteria dienden, betekende een afzonderlijk recht en een daarbijbehorende afzonderlijke rechtspraak voor de twee hoofdgroepen van de bevolking: Europeanen en Inlanders. Chinezen en andere oosterse, niet-inheemse bevolkingsgroepen waren als gelijkgestelden met Inlanders aan het begin van de onderzoeksperiode onderworpen aan het voor de inheemse bevolking geldende rechtssysteem. Aan het eind van de onderzoeksperiode was de rechtspositie der Chinezen vrijwel gelijk met die der Europeanen. Die ontwikkeling in de rechtspositie hing nauw samen met de betekenis die de Chinese bevolkingsgroep had voor het gouvernement. Het onderzoek beperkte zich niet alleen tot de vraag wat de rechtspositie der Chinezen op verschillende tijdstippen was, maar strekte zich ook uit over de vraag waarom die rechtspositie zo was en hoe deze als gevolg van het gevoerde wetgevingsbeleid werd gewijzigd. In zeven hoofdstukken, die ieder een afzonderlijk rechtsgebied omvatten waarin de bijzondere rechtspositie der Chinezen naar voren kwam, worden deze vragen beantwoord. Niet beginselen of de in de wet genoemde criteria van ras en geloof, maar pragmatisme en belangen van het gouvernement bleken doorslaggevende factoren te zijn geweest voor het wetgevingsbeleid. Voor het onderzoek is extensief archiefonderzoek verricht, waarbij niet eerder gebruikt archiefmateriaal werd geraadpleegd. |